Marchés publics - Dialogue compétitif

In de Faillissementswet van 8 augustus 1997 werd in de mogelijkheid tot verschoonbaarverklaring voorzien voor de ongelukkige gefailleerde die te goeder trouw handelt. Op deze wijze poogde de Wetgever niet enkel aan de belangen van de schuldeisers tegemoet te komen, maar ook aan de belangen van de schuldenaar.
 
Het Arbitragehof (thans het Grondwettelijk Hof) stelde in haar arrest van 28 maart 2002 vast dat de Faillissementswet een onverantwoord verschil in behandeling inhoudt door de Rechtbank toe te staan de gefailleerde te verschonen, zonder te voorzien in de mogelijkheid om de echtgenoot van de verschoonbaar verklaarde gefailleerde van zijn/haar verplichtingen vrij te stellen. Hierdoor werd een maatregel genomen die niet redelijk evenredig is met het doel ervan, dat erin bestaat op evenwichtige wijze rekening te houden met de verschillende belangen in geval van faillissement en te zorgen voor een menselijke regeling waarbij de situatie van alle betrokken partijen in aanmerking wordt genomen. Hieraan werd tegemoet gekomen door de Wet van 4 september 2002, waarna in artikel 82 van de Faillissementswet uitdrukkelijk werd opgenomen dat de echtgenoot van de gefailleerde ingevolge de verschoonbaarheid eveneens wordt bevrijd.
 
Ingevolge de Wet van 18 juli 2008 werden de gevolgen van de verschoonbaarheid verder uitgebreid tot voormalige echtgenoten.
 
Desalniettemin besloot het Grondwettelijk Hof in haar arrest van 18 november 2010 wederom tot de ongrondwettelijkheid van de artikelen 80 en 82 van de Faillissementswet, waarin de mogelijkheid tot verschoonbaarheid wordt uiteengezet, omdat er niet in een gelijke mogelijkheid wordt voorzien voor de wettelijk samenwonende partner om van zijn verplichtingen te worden bevrijd.
 
Opnieuw dringt een wettelijk initiatief zich op.

© elegis 2011
Avocat(s)