DE NIEUWE PANDWET: Het eigendomsvoorbehoud en de het retentierecht eindelijk wettelijk geregeld

sun

Het eigendomsvoorbehoud en de het retentierecht eindelijk  wettelijk geregeld

 

Op 1 januari 2018 trad de “nieuwe” Pandwet in werking. Deze wet wijzigt de regels met betrekking tot de zakelijke zekerheden op roerende goederen, welke werden samengebracht onder Titel XVII van Boek III van het Burgerlijk Wetboek.

 

De nieuwe Pandwet dateert reeds van 11 juli 2013, maar de inwerkingtreding ervan werd meerdere malen uitgesteld in afwachting van een noodzakelijk KB ter oprichting van een nationaal pandregister. Dit KB ter uitvoering van de Pandwet kwam er uiteindelijk op 24 september 2017.

 

De nieuwe Pandwet zorgt voor een meer eenduidig en doeltreffender stelsel van zakelijke zekerheden, wat ten goede komt aan de rechtszekerheid. De inwerkingtreding brengt belangrijke nieuwigheden met zich mee voor het eigendomsvoorbehoud en het retentierecht.

 

 

Het eigendomsvoorbehoud

 

Naar Belgisch recht gaat de eigendom van een roerend goed over op het moment van overeenstemming tussen koper en verkoper over de prijs. De eigendomsoverdracht gaat dus, behoudens andersluidende afspraak over ‘solo consensu’, ook al is de prijs niet betaald. Uiteraard kan anders worden bedongen. Zo kan afgesproken worden dat het eigendom slechts overgaat van zodra de koper de gehele koopprijs heeft betaald.  Een dergelijk beding heet traditioneel een beding van eigendomsvoorbehoud. Het beding heeft in wezen echter slechts een zekerheidsfunctie in geval het een situatie van insolventie (een samenloop) kan doorstaan. Daar wrong in het verleden wel eens schoentje. De gelding en de tegenstelbaarheid aan de massa van schuldeisers werd voorheen enkel geregeld in de faillissementswetgeving, zodat de geldigheid in andere insolventieprocedures betwist kon worden. 

 

De nieuwe Pandwet zorgt thans voor meer zekerheid. Zo breidt de wet het toepassingsgebied van het eigendomsvoorbehoud enorm uit. Het eigendomsvoorbehoud wordt voortaan ook erkend in iedere andere situatie van samenloop tussen schuldeisers en in geval van beslag.

 

Daarnaast worden ook enkele traditionele voorwaarden die gesteld werden aan het geding thans geschrapt. Zo is de vereiste geschrapt dat het goed nog in oorspronkelijke staat aanwezig moet zijn bij de koper om een eigendomsvoorbehoud te kunnen inroepen. Het eigendomsvoorbehoud blijft dus thans ook gelden op bewerkte of vermengde goederen of op roerende goederen die onroerend geworden zijn door incorporatie. Dit is een belangrijke nieuwigheid, aangezien voorheen vereist was dat het goed in de oorspronkelijke staat aanwezig was bij de koper om een eigendomsvoorbehoud te kunnen inroepen.

 

Enkel bij een onroerendmaking door incorporatie is voortaan steeds de registratie van het eigendomsvoorbehoud in het Pandregister vereist. Buiten dit geval is geen publiciteit vereist om een eigendomsvoorbehoud tegenwerpelijk te maken aan derden.

 

In de nieuwe Pandwet werd ten slotte ook een uitdrukkelijk verrijkingsverbod ingeschreven met betrekking tot het eigendomsvoorbehoud. Dit houdt in dat de waarde van het goed verrekend dient te worden met de waarde van de schuldvordering en dat een eventuele meerwaarde vervolgens moet worden terugbetaald aan de koper. Een eventuele minderwaarde kan men verder opeisen. De verkoper mag door een terugvordering op grond van een eigendomsvoorbehoud dus niet in gunstigere positie terechtkomen dan indien de koper de schuldvordering vrijwillig betaald had.

 

 

Het retentierecht

 

Het retentierecht is het recht van de schuldeiser om de teruggave van een goed van de schuldenaar op te schorten zolang de schuldvordering die ermee verband houdt niet betaald werd. Voorheen was het retentierecht niet opgenomen in het Burgerlijk Wetboek. De erkenning ervan was een zuiver rechterlijke creatie. De wettelijke verankering van het jurisprudentiële retentierecht vormt dan ook één van de kernpunten van de nieuwe Pandwet.

 

Een retentierecht veronderstelt twee voorwaarden. Eerst en vooral dient er een economische band te zijn tussen de goederen en de bestaande schuldvordering. Aan deze voorwaarde wordt ook voldaan geacht indien er sprake is van een continue handelsrelatie. Een tweede voorwaarde is dat het goed op geoorloofde wijze in het bezit van de schuldeiser moet zijn gekomen opdat deze zich op het retentierecht kan beroepen.

 

De teruggave van het goed kan worden opgeschort zolang de schuldvordering die met het goed verband houdt niet werd voldaan. Dit retentierecht kan voortaan bovendien worden tegengeworpen aan alle overige schuldeisers en aan ieder die een bepaald recht op het goed verkregen heeft nadat de schuldeiser de feitelijke macht over het goed heeft verworven. Er is ook een voorrangsrecht aan het retentierecht gekoppeld om te worden betaald uit de opbrengst van het goed voor de andere schuldeisers. De retentor beschikt onder de nieuwe Pandwet dus over een sterk recht, dat gelijkaardig is aan dat van een pandhouder.

 

Het retentierecht eindigt evenwel van zodra het goed wordt prijsgegeven. Er is dus geen volgrecht gekoppeld aan het retentierecht wanneer het goed overgaat in handen van derden. Bij overdracht van het goed gaat het retentierecht dus teniet. Uiteraard kan een tijdig beslag dit vermijden.

 

 

 

Voor meer inlichtingen contacteer Fien Vertongen en Tom Van              Achter

 

Praktijkdomein(en)